Sinds 1950 heeft Europa zijn eigen vredesmerk ontwikkeld. De Europese gemeenschappen zijn niet geboren als de Verenigde Naties, als een volwaardig vredesapparaat. In plaats daarvan, zoals Robert Schuman had aanbevolen, groeiden ze organisch en zonder een enkel plan, « door concrete verwezenlijkingen die een de facto solidariteit creëren ». Wat tientallen jaren later, in 1992, ontstond, was een Europese Unie van staten, die een systeem van vreedzaam samenleven tussen haar lidstaten tot stand bracht.
Maar heeft de EU echt een unie van haar burgers tot stand gebracht? Deel 2 van het Verdrag betreffende de werking van de EU stelt een Europees burgerschap in, met paspoorten en burgerrechten; burgerschap blijft echter grotendeels een administratief begrip. Volgens Eurobarometer is er nog geen echte « Europese publieke opinie » ontstaan, zoals blijkt uit de grote verschillen in perceptie per land.
Natuurlijk vormt het creëren van een moreel burgerschap van de EU met een gevoel van loyaliteit en het behoren tot een ‘Europees gemeenschappelijk huis’ een formidabele reeks uitdagingen. Je zou in de verleiding kunnen komen om je te wenden tot het traditionele natiestaatmodel, gebouwd op een gemeenschappelijke taal, een gemeenschappelijke cultuur en het bewustzijn van een gemeenschappelijk verleden, vaak verheven door een strijd voor onafhankelijkheid tegen een buitenlands imperium. Die methoden van natievorming werden aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw toegepast in alle landen, van Frankrijk, Italië en Duitsland tot Bulgarije en Roemenië. Ze vertrouwden op gecentraliseerde onderwijssystemen om de bevolking te homogeniseren door één taal op scholen te onderwijzen en door andere te negeren; ze riepen op tot het onderwijzen van een nationale geschiedenis die helden verheerlijkte (die vaak militaire commandanten waren).
Er zijn hier en daar pogingen gedaan om een “Europese identiteit” opnieuw uit te vinden, als een verzetsstrijd tegen buitenlandse indringers, zogenaamd islamitische vijanden van het christendom. Een dergelijke identiteit zou gekunsteld en controversieel zijn in het EU-blok, dat een supranationale entiteit is met 24 officiële talen. Niet alleen omdat het historisch bestaan van zo’n breuklijn hoogst twijfelachtig is. De voornaamste aansprakelijkheid is dat het een normatieve definitie van Europees burgerschap zou introduceren op basis van religieuze overtuiging of traditie. Het volgen van die weg zou duidelijk in strijd zijn met de waarden van diversiteit en non-discriminatie van de EU en zou in strijd zijn met het Handvest van de grondrechten. Het zou ook een probleem voor het buitenlands beleid creëren in de buurlanden van de EU: het zou ideologische vijandigheid jegens Turkije en buurlanden in Noord-Afrika en het Midden-Oosten in de hand werken, wat onverenigbaar zou zijn met het streven naar vrede.
De juridische en administratieve samenstelling van de EU is er inderdaad op gericht herhaling van het kwaad van de Tweede Wereldoorlog te voorkomen, namelijk, in de woorden van Winston Churchill: « vreselijke nationalistische ruzies (…) die we hebben gezien (…) die de vrede verwoesten » en bederven de vooruitzichten van de hele mensheid.”
Bovendien zou de introductie van een Europese identiteit botsen met het motto van het blok Verenigd in verscheidenheid. Die term ‘identiteit’, letterlijk genomen, zou impliceren dat alle Europeanen gemeenschappelijke culturele of etnische kenmerken zouden moeten hebben die hen onderscheiden van alle andere mensen op aarde en hen definiëren ten opzichte van de rest van de wereld. Welke taal, culturele normen en fysieke kenmerken moeten in dat geval als typisch ‘Europees’ worden geselecteerd? Het afdwingen van dergelijke normen zou een willekeurige daad kunnen worden die zou rieken naar ‘Brussels imperialisme’ aangezien het de nationale identiteit van de lidstaten zou schenden. Robert Schuman verklaarde inderdaad in 1949: “Europa kan niet wachten op definitie, op het einde van die controverse; ze definieert in feite haar grenzen door de wil van haar volkeren.
Dit heeft af en toe geleid tot de overtuiging dat de EU lijdt aan een identiteitstekort. Het probleem zou echter kunnen liggen bij het concept identiteit zelf. Is er een betere manier om een gevoel van gedeelde verbondenheid te creëren dat niet afhankelijk is van een gemeenschappelijke, reeds bestaande ‘identiteit’?
Ik geloof dat, ja, dat moet kunnen. Het alternatief zou zijn om een Europees geweten te smeden als een basisbeweging, die gebaseerd zou zijn op de vredesdoelstelling van de EU en haar reeks gemeenschappelijke waarden, die niet in het verleden maar in het heden en de toekomst zijn. Een algemeen aanvaarde definitie van het Europese geweten is « het besef van de noodzaak om Europa te maken (in politieke zin) », en dus om toekomstige oorlogen op het continent te vermijden. Dit is iets waarvoor misschien de mantel van Pax Europeana verder naar het oosten moet worden uitgebreid, naar landen als Oekraïne en de Republiek Moldavië.
Het behoeft geen betoog dat de echte uitdaging zou zijn om dat Europese geweten toegankelijk te maken voor elke Europese burger van elk land en elke sociale groep. Dat zou een gezamenlijke inspanning van het publiek vereisen, evenals voorlichting van de nieuwe generaties over het doel van vrede.
Het vredesdoel van de EU is zo krachtig dat het paradoxaal lijkt dat het zo lang is verwaarloosd in de communicatie van de EU naar haar burgers. De ervaring leert dat een geschiedenisles met beelden van de ruïnes van Warschau of Berlijn in mei 1945 voldoende kan zijn om een jong publiek te overtuigen waarom in 1950 met het Europese bouwproces moest worden begonnen. het beste bewijs waarom het voortbestaan van een Europese Unie de beste garantie voor vrede blijft voor een half miljard mensen op deze planeet.
Oorspronkelijk gepubliceerd in The European Times.