Erkenning als ‘niet-confessionele filosofische gemeenschap’, een status die sinds 2002 het secularisme is en die de deur opent naar federale financiering, officiële afgevaardigden, schoolklassen en de vergoeding van hun bedienden.
De Belgische Boeddhistische Unie had in maart 2006 erkenning aangevraagd. De vakbond schat het aantal boeddhisten in België op 150.000. De enige andere EU land waar het boeddhisme wordt erkend is Oostenrijk.
Er zijn momenteel zes officieel erkende erediensten in België: de rooms-katholieke, de orthodoxe, de israëlitische, de anglicaanse, de protestants-evangelische en de islamitische, erkend in 1974.
Het boeddhisme zou worden erkend als « een niet-confessionele filosofische organisatie » naast het georganiseerde secularisme, erkend sinds 2002. Het zou federale financiering ontvangen van maximaal € 1,2 miljoen.
Eenmaal goedgekeurd door het parlement, zal de wet de weg vrijmaken voor de oprichting van lokale instellingen, voor het sturen van boeddhistische afgevaardigden naar havens en luchthavens, in gevangenissen, in het leger, ziekenhuizen, het openen van boeddhistische cursussen in officieel onderwijs naast het onderwijzen van de andere erediensten. Alle Belgische provincies en het Brussels Gewest zouden dan ook elk een plaatselijk boeddhistisch centrum moeten financieren.
Is de Belgische staat ‘neutraal’?
Men kan zich inderdaad afvragen wat de neutraliteit van België is op het gebied van religie wanneer het alleen traditionele sekten, secularisme en, in de nabije toekomst, boeddhisme erkent, waarbij de laatste « niet-confessionele filosofische gemeenschappen » zijn, en wanneer het geen enkele minderheidscultus van het land erkent.
In 2013 vroeg het Hindoeforum van België om erkenning. Het is een van deze minderheidsgodsdiensten die zouden kunnen beweren dezelfde rechten te genieten als het katholicisme of de islam.
Jehovah’s Getuigen hadden hun zaak voorgelegd aan het Europese Hof van Mensenrechten om te protesteren tegen discriminatie door de Belgische staat. In april 2022 oordeelde het Hof in hun voordeel, waarbij het België ernstig bekritiseerde vanwege de willekeur en onduidelijkheid van zijn procedure voor de erkenning van religies, die onvoldoende rechtszekerheid biedt. De erkenningsprocedure is namelijk door geen enkele tekst geregeld en kent geen termijn.
Deze willekeur wordt verergerd door de vraag of het de plicht is van een seculiere staat om te beslissen over de verdiensten van de ene religie boven de andere, welke legitimiteit deze zou hebben met betrekking tot het recht op vrijheid van geweten en religie, en of het mogelijk zou zijn dat de staat de erkenning van een religie verbiedt.