Door ds. Simeon de nieuwe theoloog,
Van « Instructie met berisping voor allen: koningen, bisschoppen, priesters, monniken en leken, gesproken en gesproken door de mond van God” (uittreksel)
…Bisschoppen, hoofden van bisdommen, begrijpen:
Jij bent de afdruk van Mijn beeld.
Geplaatst, spreek je voor mij,
In de bijeenkomsten van de rechtvaardigen zult u komen.
Jullie worden Mijn discipelen genoemd,
Mijn goddelijk beeld dragend.
Zelfs boven de kleine gemeenschappelijke tafel
Wat een grote macht heb je verkregen,
Wat ik heb van de Vader, God het Woord.
Ik ben van nature God, maar ik ben geïncarneerd
En ik werd een man, maar in twee bedrijven zal het gebeuren
En in twee naturen. Onafscheidelijk, ongefuseerd.
Ik ben een mens en God is perfect.
Als man heb ik je grootgebracht
Met je handen om Mij aan te raken en vast te houden.
Als God ben ik ontoegankelijk voor jou
En ongrijpbaar voor jouw sterfelijke handen.
Ik ben onzichtbaar voor de blinden van geest,
Ondanks alle slachtpartijen bleef ik ongenaakbaar,
God en mens in één universele Hypostase van het Zelf.
Onder de bisschoppen zijn er die
Die met hun sana trots werden,
En ze stijgen boven anderen uit,
Iedereen als waardeloos en minderwaardig beschouwen.
Er zijn nogal wat bisschoppen die dat doen
Ze zijn te ver verwijderd van de waardigheid van hun staat.
Ik heb het niet over degenen waar
Woorden met daden en met leven zijn één,
En hun leven weerspiegelt de leer en de woorden.
Maar ik zeg veel over bisschoppen:
Wiens leven niet past bij hun prediking
En die Mijn vreselijke geheimen niet kennen,
En ze denken dat ze opstijgen naar Mijn brood van vuur,
Maar mijn brood, zo eenvoudig, verachten zij,
En eenvoudig brood eten ze, maar Mijn onzichtbare glorie,
Het is onmogelijk om überhaupt een glimp van hen op te vangen.
Er zijn dus maar weinig van mijn bisschoppen die het waard zijn.
Er zijn er velen die hoog in rang zijn
En qua uiterlijk zijn ze bescheiden – maar met een valse,
Met een walgelijke, domme, hypocriete nederigheid.
Alleen op zoek naar menselijke lof,
Ze verachten mij, Schepper van het hele universum,
En als arme man word ik veracht en afgewezen.
Ze houden mijn lichaam onwaardig,
Ze streven ernaar om boven alles uit te stijgen, en dat is niet gelukt
De gewaden van Mijn genade die
Ze hebben op geen enkele manier verworven.
Zij komen moedig en onuitgenodigd mijn tempel binnen,
Ze betreden de diepten van onuitgesproken herenhuizen,
Die zelfs van buitenaf onwaardig zijn om naar te kijken.
Maar ik draag genadig hun schaamteloosheid.
Als ze binnenkomen, spreken ze tegen mij alsof ze tegen een vriend zijn:
Ze willen je niet als bedienden, maar als kameraden
Om zichzelf te laten zien – en daar onbevreesd te staan.
Zonder mijn genade,
Ze beloven mensen dat ze voor hen zullen bidden,
Hoewel schuldig aan vele zonden,
Ze trokken glanzende kleding aan,
Maar ze zien er alleen aan de buitenkant schoon uit.
Hun zielen zijn vuiler dan de modder in de moerassen,
Ze zijn verschrikkelijker dan dodelijk gif,
Schurken, alleen rechtvaardig qua uiterlijk.
Zoals ooit de verrader Judas,
Hij nam brood van Mij en at het onwaardig,
Alsof dit brood het meest gewone was,
En op dat moment kwam de duivel “door brood” bij hem binnen,
Het maakte hem tot een schaamteloze verrader van God.
Een perfide executeur van zijn testament,
Slaaf en dienaar van Juda wel.
Dit zal onbewust gebeuren voor degenen die dat wel doen
Wat moedig, trots en onwaardig is
Mijn Goddelijke Mysteries raken elkaar.
Vooral de hoofden van de bisdommen, van de hoofdsteden,
Priesters vaak
Vóór de communie hebben ze een verschroeid geweten,
En dan – al volledig veroordeeld.
Betreed vrijmoedig mijn goddelijke hof,
Ze staan schaamteloos bij het altaar en praten met elkaar,
Mij niet zien en helemaal niets voelen
Mijn ongenaakbare goddelijke glorie.
Als ze het konden zien, zouden ze het niet durven
Ze zouden niet eens zo durven handelen
Om de vestibule van een orthodoxe kerk binnen te gaan.
…
Wie van ons, de priesters, vandaag
Eerst reinigde hij zichzelf van ondeugden
En durfde hij toen pas priester te worden?
Wie zou zonder angst kunnen zeggen:
Dat hij aardse glorie verachtte en het priesterschap aanvaardde
Alleen voor de hemelse Goddelijke glorie?
Wie alleen Christus volledig heeft liefgehad,
En goud en rijkdom verwierp hij?
Wie leeft bescheiden en is met weinig tevreden?
En wie heeft zich nooit onrechtmatig toegeëigend?
Wie wordt niet door het geweten gekweld vanwege steekpenningen?
Oorspronkelijk gepubliceerd in