Ik zou mijn punt willen illustreren door de bijdragen aan het idee en de praktijk van de moslim-christelijke dialoog te schetsen die zijn geleverd door twee sleutelfiguren in de recente Turkse geschiedenis. Lang voor het Tweede Vaticaans Concilie pleitte Bediuzzaman Said Nursi (1876-1960), een van de meest invloedrijke moslimdenkers van de 20e eeuw, voor een dialoog tussen ware moslims en ware christenen. De vroegste verklaring van Said Nursi over de noodzaak van een dialoog tussen moslims en christenen dateert uit 1911, meer dan 50 jaar vóór het conciliedocument Nostra aetate.
Said Nursi kwam tot zijn mening over de noodzaak van een moslim-christelijke dialoog door zijn analyse van de samenleving in zijn tijd. Hij was van mening dat de dominante uitdaging voor het geloof in de moderne tijd lag in de seculiere benadering van het leven die door het Westen wordt gepromoot. Hij vond dat het moderne secularisme twee gezichten had. Enerzijds was er het communisme dat expliciet het bestaan van God ontkende en bewust streed tegen de plaats van religie in de samenleving. Aan de andere kant was er het secularisme van moderne kapitalistische systemen die het bestaan van God niet ontkenden, maar simpelweg de kwestie van God negeerden en een consumentistische, materialistische manier van leven propageerden alsof er geen God was of alsof God geen morele wil had om mensheid. In beide soorten seculiere samenlevingen kunnen sommige individuen een persoonlijke, persoonlijke keuze maken om een religieus pad te volgen, maar religie zou niets te zeggen moeten hebben over politiek, economie of de organisatie van de samenleving.
Said Nursi was van mening dat in de situatie van deze moderne wereld religieuze gelovigen – zowel christenen als moslims – voor een soortgelijke strijd staan, namelijk de uitdaging om een leven van geloof te leiden waarin het doel van het menselijk leven is om God te aanbidden en te leven. anderen lief te hebben in gehoorzaamheid aan Gods wil, en dit geloofsleven te leiden in een wereld waarvan de politieke, economische en sociale sfeer vaak wordt gedomineerd door ofwel een militant atheïsme, zoals dat van het communisme, ofwel door een praktisch atheïsme, waar God gewoon is genegeerd, vergeten of als irrelevant beschouwd.
Said Nursi benadrukt dat de dreiging die uitgaat van het moderne secularisme voor een levend geloof in God reëel is en dat gelovigen echt moeten strijden om de centrale plaats van Gods wil in het dagelijks leven te verdedigen, maar hij pleit niet voor geweld om dit doel na te streven. Hij zegt dat de belangrijkste behoefte vandaag de grootste strijd is, de jihad al-akbar waarover de koran spreekt. Dit is de innerlijke inspanning om elk aspect van iemands leven te onderwerpen aan Gods wil. Zoals hij uitlegde in zijn beroemde Damascus-preek, is een element van deze grootste strijd de noodzaak om de eigen zwakheden en die van de eigen natie te erkennen en te overwinnen. Te vaak, zegt hij, komen gelovigen in de verleiding om anderen de schuld te geven van hun problemen, terwijl de echte fout bij henzelf ligt – de oneerlijkheid, corruptie, hypocrisie en vriendjespolitiek die kenmerkend zijn voor veel zogenaamde “religieuze” samenlevingen.
Verder pleit hij voor de strijd van het spreken, kalam, wat men een kritische dialoog zou kunnen noemen, die erop gericht is anderen te overtuigen van de noodzaak om het leven aan Gods wil te onderwerpen. Waar Said Nursi zijn tijd ver vooruit is, is dat hij voorziet dat moslims in deze strijd om een kritische dialoog met de moderne samenleving te voeren niet alleen moeten handelen, maar moeten samenwerken met degenen die hij ‘ware christenen’ noemt, met andere woorden, christenen die niet alleen in naam, maar degenen die de boodschap die Christus bracht verinnerlijkt hebben, die hun geloof praktiseren en die open en bereid zijn om samen te werken met moslims.
In tegenstelling tot de populaire manier waarop veel moslims van zijn tijd naar de dingen keken, vindt Said Nursi dat moslims niet mogen zeggen dat christenen de vijand zijn. Integendeel, moslims en christenen hebben drie gemeenschappelijke vijanden die ze samen het hoofd moeten bieden: onwetendheid, armoede, onenigheid. Kortom, hij ziet de behoefte aan dialoog voortkomend uit de uitdagingen die de seculiere samenleving stelt aan moslims en christenen en dat dialoog moet leiden tot een gemeenschappelijk standpunt ten gunste van onderwijs, inclusief ethische en spirituele vorming om het kwaad van onwetendheid, samenwerking in ontwikkeling en welzijnsprojecten om het kwaad van armoede tegen te gaan, en inspanningen voor eenheid en solidariteit om de vijand van onenigheid, facties en polarisatie tegen te gaan.
Said Nursi hoopt nog steeds dat het ware christendom voor het einde der tijden uiteindelijk zal worden omgezet in een vorm van islam, maar de verschillen die vandaag de dag bestaan tussen de islam en het christendom mogen niet worden beschouwd als obstakels voor moslim-christelijke samenwerking bij het aangaan van de uitdagingen van het moderne leven. Tegen het einde van zijn leven, in 1953, bracht Said Nursi zelfs een bezoek aan de oecumenische patriarch van de orthodoxe kerk in Istanbul om de moslim-christelijke dialoog aan te moedigen. Een paar jaar eerder, in 1951, stuurde hij een verzameling van zijn geschriften naar paus Pius XII, die de gift met een handgeschreven briefje erkende.
Het bijzondere talent van Said Nursi was zijn vermogen om de leer van de Koran zo te interpreteren dat het door moderne moslims kon worden toegepast op situaties van het moderne leven. Zijn omvangrijke geschriften, die zijn verzameld in de Risale-e-Nur the Message of Light, drukken de behoefte uit aan een revitalisering van de samenleving door de praktijk van alledaagse deugden zoals arbeid, wederzijdse hulp, zelfbewustzijn en matiging in bezittingen en gedrag.
Opmerking over de auteur: Pater Thomas Michel, SJ, is gastprofessor aan het Pauselijk Instituut voor Arabische en Islamitische Studies in Rome. Eerder doceerde hij theologie aan Georgetown’s School of Foreign Service in Qatar en was senior fellow bij Georgetown’s Alwaleed Centre for Muslim-Christian Understanding en Woodstock Theological Center. Michel was ook lid van de Pauselijke Raad voor Interreligieuze Dialoog, waar hij leiding gaf aan het bureau voor betrokkenheid bij de islam, en hij leidde de bureaus voor interreligieuze dialoog van de Federatie van Aziatische Bisschoppenconferenties en het jezuïetensecretariaat in Rome. Hij werd gewijd in 1967, trad in 1971 toe tot de jezuïeten en behaalde vervolgens een doctoraat in Arabische en islamitische studies aan de Universiteit van Chicago.
Foto: The Berkley Center for Religion, Peace, and World Affairs, Georgetown University, Washington, DC
Oorspronkelijk gepubliceerd in The European Times.