In dit kader voorziet het wetsontwerp, aangepast op advies van de Raad van State, in een tijdelijke solidariteitsbijdrage. Tegelijkertijd blijft het kabinet zorgen voor de zekerheid van de investeringen die nodig zijn in het kader van voorzieningszekerheid en de energietransitie. De tijdelijke solidariteitsbijdrage wordt betaald door twee soorten bedrijven. Ten eerste gaat het om geregistreerde oliemaatschappijen die actief zijn in de raffinagesector en raffinagecapaciteit hebben in België. Het bedrag van de bijdrage die deze bedrijven moeten betalen, is vastgesteld op 6,9 euro per ton ruwe olie ingevoerd tussen 1 januari 2022 en 31 december 2023.
Ten tweede is de bijdrage gericht op geregistreerde oliemaatschappijen gedefinieerd als primaire deelnemers voor het jaar 2022, in overeenstemming met het koninklijk besluit van 5 februari 2019 voor diesel, gasolie en benzineproducten. Het bedrag van de bijdrage die deze bedrijven moeten betalen, is vastgesteld op 7,8 euro per kubieke meter producten die tussen 1 januari 2022 en 31 december 2023 tot verbruik zijn uitgekomen.
Het bedrag van de bijdrage wordt geschat op in totaal 400 miljoen euro, voor de eerste categorie bedrijven, en op in totaal 200 miljoen euro voor de tweede categorie. In het wetsontwerp is nu bepaald dat de bijdrage wordt ingevoerd voor de jaren 2022 en 2023 en daarmee met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2022.
Het voorontwerp wordt ter ondertekening aan de Koning voorgelegd met het oog op de indiening ervan in de Kamer van volksvertegenwoordigers.